WAAR HET ALLEMAAL BEGON
Het ontstaan van Wunderthausen.
Het dorp Wunderthausen is eigenlijk twee maal ontstaan. Waar het eerste ontstaan van het dorp in een ver en ongewis verleden ligt, kan het tweede ontstaan of nieuwe bewoning bijna op het jaar nauwkeurig bepaald worden. Men mag er van uitgaan dat Wunderthausen sinds de eerste bewoning altijd dezelfde naam gedragen heeft. Dat wordt bevestigd door de eerst bekende vermelding in een brief van de aardsbisschop van Mainz in 1303 aan de pastoor van Girkhausen en Wunderthausen. Ook vele uitspraken van Witgensteiner onderdanen en mannen die werkzaamheden moesten verrichten voor hun landheren, geven aan dat Wunderthausen tijdens de 100 jaar dat het niet bewoond was, nog steeds bekend was.
Uitspraken als: “ik plantte heggen waar vroeger het dorp Wunderthausen was” of “ik heb midden door het dorp Wunderthausen een wildheg geplant”, zijn hier voorbeelden van. De krap 100 jaar dat Wunderthausen niet bewoond was, is een te korte tijd om de naam van het dorp volledig te vergeten. Ook zullen er in die jaren nog restanten van de bewoning zichtbaar geweest zijn. We weten dus in feite dat Wunderthausen ouder moet zijn dan de eerste vermelding in 1303. Dit is echter het fixatiepunt voor het bestaan van het dorp. In 2003 werd dan ook het 700 jarig bestaan gevierd.
Uitgaande van de brief van de aardsbisschop waarin de pastoor of geestelijke opgedragen wordt de kerken, altaren en kerkhoven te wijden of weer in gebruik te nemen kunnen we stellen dat Wunderthausen in 1303 al een kerk bezat, natuurlijk voorzien van een altaar en een kerkhof. In die tijd zal een klein dorpje niet een kerk gehad hebben. Voor het oprichten van een kerk zullen er toch ten minste een aantal gelovigen aanwezig moeten zijn. Wunderthausen was dus in 1303 geen klein dorpje met maar vijf huizen, maar moet een behoorlijk dorp geweest zijn. Ook het hebben van een dorpsgeestelijke spreekt hiervoor. De geestelijke kreeg geen loon van het bisdom en werd dus betaald voor de ambtshandelingen die hij verrichtte, zoals dopen, trouwen en uitvaarten, diegene die ze aanvroeg betaalde hiervoor. Daarom was het in 1303 ook in Wunderthausen mogelijk een eigen pastoor te onderhouden.
Het “-hausen” van de dorpsnaam Wunderthausen duidt op een Frankische naam. De Franken hadden de gewoonte bij de benaming van plaatsen er “husen” (hausen) achter te plakken. Dat betekende zoiets als “de huizen bij”. Het eerste gedeelte van de naam was vaak de voornaam van een leider, kon echter ook de naam van een rivier of stroom, maar ook een plantennaam zijn.
Het is waarschijnlijk een vervlechting van oorzaken die er voor zorgden dat Wunderthausen in verval raakte. Een grote factor was zeker het uitsterven van het riddergeslacht von Diedenshausen. Het is echter zeer opvallend dat uitgerekend veel dorpen uit het domein van de ridders uitstierven. Naast Wunderhausen raakten na 1400 ook Diedenshausen, Elbrighausen, Eckenfeld en Linsphe in verval. Het kan niet zo zijn, dat al deze dorpen door de pest of andere epidemieën ontvolkt werden. Men zou ook kunnen denken aan het ontbreken van bescherming voor de bevolking vanuit het machtscentrum van het riddergeslacht, dat ook in staat was aanvallen en overvallen af te wenden. De dorpen lagen nu, na het uitsterven van de ridders von Diedenshausen, afgelegen en de Graaf van Wittgenstein bevond zich ver weg in Laasphe. Randdorpen waren altijd al relatief onbeschermd en de bewoners leefden in onzekerheid.
In feite kunnen twee factoren het verval van Wunderthausen veroorzaakt hebben. 1. De bevolking werd door epidemieën als de pest en de pokken sterk gedecimeerd 2. De restbevolking, in aantal sterk vermindert, was zonder bescherming uitgeleverd aan aanvallen en overvallen omdat de ridders er niet meer waren.
In deze situatie zullen de overgebleven bewoners de enig mogelijke consequentie getrokken hebben. Zij verlieten het dorp om ergens anders een nieuw en beter beschermd bestaan op te bouwen. Wunderthausen en Diedenshausen waren dan wel zonder bevolking maar niet zonder bestuur. Als erfenis waren de Jonkheren van Dersch met zetel in Schreuffa bij Frankenberg in bezit gekomen van geheel Diedenshausen en een vierde gedeelte van Wunderthausen.
Lukarde was de dochter van Gottfried von Diedenshausen en daarmee had ze het erfrecht van het bezit van de laatste ridder. Ze was getrouwd met Johann von Biedenfeld. Geissel (Giesela), de dochter uit dit huwelijk, trouwde met Otto Winter, die zijn zetel in Hallenberg had. Via deze weg komt een vierde gedeelte van Wunderthausen in het bezit van de Winters. Een volgend vierde deel van Wunderthausen kwam in het bezit van de Heren van Grafschaft. Het laatste vierde deel was door aankoop in het bezit gekomen van Pastoor Jude in Röddenau. Hij verkocht zijn deel aan de Winters, zodat dit geslacht de helft van Wunderthausen bezat.
Het leven, tussen 1400 en 1500, rond de vervallen dorpen Wunderthausen en Diedenshausen verliep vrijwel conflictloos. Alhoewel de jacht af en toe wel voor conflicten zorgde tussen de Heren van Winter en Dersch en de Graaf van Wittgenstein. In het begin als de Graven van Wittgenstein bij Wunderthausen op jacht gingen werd de jachtopbrengst gedeeld met de Winters of mochten de Winters zelfs deel nemen aan de jachtpartijen. Gingen de Winters, in hetzelfde gebied, echter alleen op jacht dan werd dit niet geaccepteerd door de Graven.
Herbewoning na 1500.
Na ongeveer 100 jaar komen de eerste nieuwe bewoners naar Wunderthausen. Wat troffen deze nieuwe bewoners in Wunderthausen aan? Waarschijnlijk alleen ruïnes. Zeer zeker waren alle strodaken weggerot en hebben de invloed van regen en zon, hitte en kou en andere weersinvloeden de leemwanden en de houten balken min of meer vernietigd. Mogelijk waren alleen de breuksteenfundamenten nog overgebleven en lieten zien waar 100 jaar geleden huizen, stallen en schuren stonden.
De Graven van Wittgenstein hebben door de voor hen werkende boswachters en boeren die voor hen onbetaalde arbeid moesten verrichten, wildheggen aan laten leggen. Hierbij werden sleedoorntakken in de grond gestoken om te wortelen. Elke twee jaar werden de nieuwe scheuten omgebogen en weer in de grond gestoken waar ze opnieuw wortelden. Na verloop van tijd resulteerde dit in een ondoordringbare levende doornenwal, die wel een breedte van 5 meter of meer kon hebben. Wildheggen hebben deze naam omdat ze het wild tegen hielden en niet omdat ze wild of ongecontroleerd groeiden. Zo’n heg zou volgens getuigenis voor de rechtbank in Marburg midden door het dorp gelopen hebben. “In Wunderthausen wucherten sie von den beiden Soerden mitten durch das Dorff die Bubenkirchen hinauf bis uf die Hoehe”. De heggen moesten voorkomen dat het grootwild zich van het ene gebied naar het andere kon verplaatsen. In Wunderthausen dus van de Wittgensteinerkant naar het Hessische territorium.
Eind 16e eeuw was er een duidelijke verandering merkbaar door de toename van de bevolking. Na de verschrikkelijke jaren van ziektes en pestepidemieën, in Duitsland en andere Europese landen, ging het nu weer beter. De akkers werden weer regelmatig bebouwd, de veeteelt beleefde een opleving en de voedingssituatie van de bevolking was beter en liet de geboortecijfers stijgen.
De jonkheren von Dersch en heren van Winter waren door erfenis in het bezit gekomen van Vrijgraafschap Züschen en wilden hun territorium met Wunderthausen en Diedenshausen uitbreiden.
Door de woeste dorpen Wunderthausen en Diedenshausen met hun eigen boeren te bevolken schiepen zij politieke feiten en maakten zij territoriale aanspraak op deze dorpen. De herbewoning van beide dorpen moest de welstand en slagvaardigheid van beide geslachten vergroten. Door de bevolkingsgroei was een herbevolking van de dorpen mogelijk zonder dat de andere dorpen hieronder zouden lijden.
De Jonkheren van Dersch, als enige bezitters van het gehele dorp Diedenshausen en een vierde deel van Wunderthausen, begonnen samen met de Heren von Winter, welke het halve dorp Wunderthausen in bezit hadden, planmatig hun machtspositie te vestigen en uit te breiden.
Nadat de eerste kolonisten de dorpen Wunderthausen en Diedenshausen bezet hadden moesten zij woningen, stallen en schuren bouwen. Volgens getuigenissen waren het in Wunderthausen 7 en in Diedenshausen 4 nieuwe bewoners. Hiermee kunnen we er van uitgaan dat er dus 11 nieuwe woningen en ten miste 11 bouwwerken voor het vee gebouwd moesten worden. Omgerekend betekende dit dat er ongeveer 250 sterke eikenstammen nodig waren voor de bouw.
Natuurlijk kregen de kolonisten van hun Heren de opdracht deze bomen op kosten van de Graaf uit Wittgensteins bossen te halen. Deze ontwikkeling werd vanuit het gravenhuis in Laasphe met argwaan gadegeslagen. Men kende deze vorm van het in bezit nemen van grondgebied uit talrijke andere voorbeelden uit de Duitse kleinstaten. Ook was bekend dat bij het niet tijdig optreden tegen dit handelen, het tot onomkeerbare feiten zou kunnen leiden.
Als zo vaak in de geschiedenis betekende dit machtsspel tussen twee machthebbers onmetelijk leed voor de bevolking. De mensen uit Wunderthausen en Diedenshausen waren hier dan ook diegenen die er onder moesten lijden. De soldaten van de graaf maar ook de boeren uit Alertshausen, zij waren sinds 1428 onderdanen van de graaf van Wittgenstein en hem gehoorzaamheid verschuldigd, voerden overvallen uit op de dorpen. Door dit leger werd het vee uit de dorpen meegenomenm en werden de dorpen regelmatig geplunderd. Werkte men op het land dan werd men mishandeld en vernederd. ‘s-Nachts werd men bedreigd met de dood. Met daadwerkelijk terroristische middelen werd geprobeerd de wederopbouw van Wunderthausen en Diedenshausen te verhinderen.
Het hoogtepunt in deze ontwikkeling bestond daarin dat in 1508 de weduwe van de graaf, Margarethe, en haar oudste zoon Wilhelm met hun soldaten Wunderthausen binnenvielen en de net gebouwde nieuwe huizen lieten vernietigen. Helzelfde gebeurde in 1513 nogmaals. Als reden voor dit handelen werd aangegeven dat, het gravenhuis als heerser over het gebied, het dorp Wunderthausen geen toestemming had gegeven voor de bouw van de huizen. Nadat de huizen volledig met de grond gelijk waren gemaakt, gaf Margarethe von Rodemacher, de weduwe van de graaf, de kolonisten toestemming, de huizen weer op te bouwen. Hiermee had ze de boeren en de heren van Dersch en Winter, indrukwekkend duidelijk gemaakt wie de heerser was.
Een voorlopig hoogtepunt in de strijdigheden kwam er toen de graven van Wittgenstein, het vee van de boeren in Wunderthausen en Diedenshausen in beslag namen en wegvoerden. Deze actie was de druppel die de emmer deed overlopen en Dersch, Winter en Grafschaft wendden zich met een omvangrijk klaagschrift aan het gerecht in Marburg, om vandaar een duidelijk oordeel te krijgen.
In het jaar 1533 werd het proces tussen de graven Wilhelm en Johann zu Sayn und Wittgenstein en de erfgemeenschap von Dersch, Winter en Grafschaft afgesloten en het oordeel over de bezittingen en eigendomsverhoudingen uitgesproken.
- De Graaf van Wittgenstein werd de heerschappij over het strijdige gebied toegewezen.
- De heren van Dersch, Winter en Grafschaft bleven in het bezit van Wunderthausen en Diedenshausen met alle daarbij behorende rechten en plichten.
Wie waren na de verwoestingsperiode de eerste boeren in Wunderthausen.
We hadden niets geweten van en over de ridders van Diedenshausen wanneer er in de 200 jarige geschiedenis niet talrijke oorkondes door hen bezegeld waren en door hen als getuigen waren ondertekend. De inhoud van deze oorkondes geven inzicht in hun doen en laten. Daar en tegen zijn er geen berichten over de namen van de boeren en handwerkslieden die als onderdanen of vrijen onder de heerschappij van de ridders in Wunderthausen geleefd hebben. Ondanks alles zijn toch drie namen van het gewone volk uit de riddertijd over geleverd, twee uit Wunderthausen en een uit Diedenshausen.
Agnes, die met een broer van de ridder Gerlach von Diedenshausen getrouwd was, kreeg van haar man genoeg bezittingen en inkomsten, om goed verzorgd te zijn wanneer ze weduwe werd. Agnes huwde echter weer, daarom verviel de nalatenschap weer aan de ridder von Gerlach. Omdat hij deze aansluitend verpandde ontstond er op 08-09-1394 een schriftelijke opsomming van de verpandde goederen. Hierin wordt melding gemaakt van een weide in Wunderthausen die in gebruik was door Cuntze Wetzel en een tuin en twee akkers die bebouwd worden door Endemann. Terwijl de naam Endemann voor Wunderthausen alleen deze ene keer opduikt is de naam Wetzel tot op heden in Wunderthausen in gebruik. Of Cuntze Wetzel verwant was met een familie met dezelfde naam in Hallenberg, of dat hij zelf uit Hallenberg komt is niet bekend. Pas rond 1606 komt de familienaam Wetzel uit Elsoff weer naar Wunderthausen. De derde naam is Thylemann. Hij was plebanus in Diedenshausen en werd 1338 aangewezen de vrije pastoorsplaats in Girkhausen te bekleden. Over verdere namen uit deze tijd is niets bekend.
De processtukken uit het gerecht in Marburg helpen bij het vinden van de namen van de eerste boeren die Wunderthausen na 1500 weer bewoonden. In een lange doorgenummerde lijst van getuigen staan de zeven boeren die als eersten in Wunderthausen een nieuw bestaan wilden opbouwen. Ze worden in deze volgorde genoemd: 6. getuige: Hen Streckbeyn 7. getuige: Hans Streckbeyn 8. getuige: Ebbert Streckbeyn 9. getuige: Han Beitzel 12. getuige: Heinze Schosselers 13. getuige: Andreas Streckbein 14. getuige: Jost Schüssler
Alle zeven getuigen kregen de toevoeging “zu Wunderthausen”. Ook waren er getuigen uit Hallenberg, Bromskirchen, Medebach, Winterberg, Diedenshausen, Berleburg en uit het bailiwick Elsoff. Bij de getuigenis van Hans Streckbeyn staat de opmerking dat Andreas Streckbein zijn broer is. Verder is het opmerkelijk dat 30 jaar na de herbewoning van Wunderthausen al vier van de zeven families de naam Streckbein droegen. De naam Strackbein kwam in dezelfde tijd ook in Hallenberg voor. Er van uitgaande dat de herbewoning in opdracht van de heren van Winter gebeurde, die in die tijd in Hallenberg zetelden, is het zeer waarschijnlijk dat ook de Strackbeins oorspronkelijk uit Hallenberg kwamen. Hetzelfde geldt voor de familienaam Beitzel. In dezelfde getuigenlijst wordt een Enders Beitzel uit Hallenberg genoemd. Of deze verwant is met de genoemde Han Beitzel is onbekend. De familienaam Beitzel heeft in Hallenberg nog een tijdlang bestaan en wordt vaak in verband gebracht met de grensgeschillen.
Het schoteldraaien, het vervaardigen van schotels uit hout en het vervaardigen van houten bestek, was al sinds 1500 een traditie in Wunderthausen. Tot 1650 was de familienaam Schossler of Schüssler, zoals ze later genoemd worden, aan te tonen. De naam had schijnbaar betrekking op het beroep uitgeoefend door de familie. Het is echter niet gelukt ze aan een bekende boerderij of huis te linken. Tenslotte wordt er nog een Johannes Breusing genoemd. Hij was de stamvader van een zeer invloedrijke familie. Hij was de huisman van het huis Lotzes en oefende het gerespecteerde beroep van boswachter uit. In 1560 leefde Johannes Breusing nog, want hij wordt samen met zijn schoonzoon, Reinhard Dornseiff, in de lijst met 16 daders van de houtroof genoemd. Een van zijn zonen was Joachim Breusing, die als notaris werkte voor de graaf in Berleburg.
De graven van Wittgenstein konden zich, na de uitspraak van het gerecht, de heersers over het volledige Elsofdal noemen. Het district Elsof was in 1428 al in hun bezit gekomen.
De heren van Dersch, Winter en Grafschaft waren in het bezit van Wunderthausen en Diedenshausen inclusief de inwoners. Door rente, belastingen en goederen, die door de boeren afgedragen moesten worden, konden zij winst halen uit hun bezittingen. Zij hadden hun eigenlijke doel, de dorpen Wunderthausen en Diedenshausen met de vrijgraafschap Züschen te verbinden en zo een over heerschappij te creëren, niet bereikt. Eigenlijk waren de dorpen daarom voor de drie partijen oninteressant geworden en stond er niets in de weg de aandelen in het bezit te verkopen als een koper zich aan zou dienen.
Graaf Wilhelm zu Sayn-Wittgenstein (1485-1570) die toch al de heerschappij over het gebied had, werd in 1538 de eigenaar van Diedenshausen en een vierde deel van Wunderthausen voor een bedrag van 750 Gulden. In 1557 verpande Konrad Winter voor 250 Gulden zijn aandeel in Wunderthausen om niet lang daarna de verpanding weer in te lossen. In 1561 verkoopt Johann Winter dan zijn aandeel in Wunderthausen met alle rechten, plichten, gebod en verbod, jacht en visserij voor 300 Thaler aan Graaf Ludwig de oudere zoon van Graaf Wilhelm von Wittgenstein. In 1563 verkocht ook Conrad Winter in Dreislar voor 300 Thaler zijn aandeel in Wunderthausen aan Wittgenstein. De koopsom werd in 1574 nog eens met 50 Thaler verhoogd.
In 1568 voegt Jobst van Grafschaft in Obernense de daad bij het woord en verkoopt zijn vierde deel van Wunderthausen. Voor 450 Thaler verkoopt hij Elsoff en zijn aandeel in Wunderthausen met alle rechten, plichten die hij met en zonder bevoegdheid had en afstand doende van alle gerechtelijke vrijstellingen en bezittingen.
Tenslotte en uiteindelijk deed Friedrich Winter in Appenrode afstand van alle aanspraken die hij nog had op Wunderthausen. Graaf Ludwig zu Sayn-Wittgenstein werd dus pas 80 jaar na het begin van de strijdigheden bezitter van Wunderthausen.
Overzicht van de groei van Wunderthausen na de hernieuwde bewoning: In de procesprotocollen in Marburg worden voor Wunderthausen In 1531 7 families genoemd De volgende gedateerde lijst vermeldt de houtdieven uit Wunderthausen In 1560 16 mannen Hierbij is het niet duidelijk of het alleen de huismannen betreft of dat ook de zonen zijn meegeteld. Het oudste goederenverslag van Wunderthausen beschrijft wederom de huismannen. In 1569 17 boerderijen Het oudste inwonersverslag van het Ambt Richstein geeft voor Wunderthausen aan In 1572 20 huismannen Na de verdeling van de Grafschaft in 1603 werd een nieuwe waardering van de goederen uitgevoerd en een schattingslijst samengesteld In 1606 24 huismannen
Tijdens de dertigjarige oorlog wijzigt het aantal bewoonde huizen voortdurend, echter laat zich vaststellen dat ongeveer 100 jaar lang het aantal huizen met +/- 24 relatief constant bleef. Pas vanaf 1700 namen de bouwactiviteiten toe en groeide het aantal huizen en inwoners.
De Familiegeschiedenis
De eigenlijke familiegeschiedenis begint met het ontstaan en verklaring van de huisnaam. Voor zover mogelijk wordt het begin van de boerderij of het huis beschreven.
In 1530 leefden al minstens drie families met de naam Strackbein in Wunderthausen: ”Hen Streckebeyn, Hans Streckbeyn en Andreas (Adrian) Strackbein. Zij moesten als getuigen verschijnen voor het gerecht in Marburg, in de behandeling van het conflict tussen Graaf Wilhelm en Johann von Wittgenstein en de Heren von Dersscsh, Winter en Grafschaft. De getuigen moesten natuurlijk geloofwaardig zijn, dat betekende, dat het huismannen moesten zijn en over enige welstand moesten beschikken. Volgens het Wittgensteiner erfrecht was het oudste kind in de familie, jongen of meisje, de eerste erfgenaam. Net als in andere dorpen in Wittgenstein is de huisnaam veelal afgeleid van de voor of achternaam van de eerste bewoner of een gebied. Ook het beroep dat in een huis werd uitgeoefend of een bijzonder uiterlijk kenmerk van de bewoner kon voor de naam van het huis gebruikt worden.
In Wunderthausen zijn 49 huizen vernoemd naar de familie-, of voornaam, ook zijn er 49 afgeleid van plaatsnamen. 17 huisnamen vinden hun oorsprong in het beroep dat een vroegere bewoner uitoefende en 4 huizen noemen een uiterlijk kenteken van de vroegere bewoner. In de 16e en 17e eeuw had men de neiging i-klanken om te buigen naar ei-klanken. Zo werd Elisabeth vaak Leisbeth, Leisa of Leisgen of Siebert werd Seibert en Simon werd Seimon. Daarom is het niet verwonderlijk dat deze klankomvorming ook in het schrijven werd doorgevoerd. Zeer waarschijnlijk is het dan ook dat zowel Symon Strackbein als ook Seimon Hüster huismannen in Seimes waren. Op één van hen zou de huisnaam Seimes dus betrekking moeten hebben.
Het jaartal geeft aan wanneer de eerste vermelding van de naam in het huis voorkomt.
Bezittersfamilies in Seimes
· 1560 Strackbein
· 1588 Hüster
· 1610 Homrighausen
· 1776 Fuchs
· 1800 Riedesel
· 1864 Lauber.
Het Seimes huis, later ook Weisskopfshuis genoemd, behoort tot de oudste huizen van Wunderthausen. Waarschijnlijk is het al in de eerste decennia na de herbewoning van het dorp, welke rond 1500 begon, ontstaan. Ook de Strackbeins behoorden tot de eerste kolonisten. Waarschijnlijk stamden zij uit Hallenberg, waar de naam Strackbein of Streckebein al vaker voorkwam. Mogelijk is Andreas Strackbein, de vader van Simon Strackbein, de grondlegger van het Seimes huis en leefde daar waarscchijnlijk al vanaf 1530. Zijn zoon Simon zal in 1560 ongeveer 30 jaar oud geweest zijn. Rond 1585 huwt Simon Hüster, die uit Elsoff, Alertshausen of Diedenshausen kon komen, Luzia Strackbein, waarna hij in 1588 als bewoner van het Seimes huis wordt genoemd in het wol afgifte register van 1588/89. Als in 1610 Wunderthausen door rovers wordt overvallen verschijnt Johannes Homrighausen in de geschriften als de bewoner van het Seimes huis. Vanaf dit tijdstip kan de bezitters volgorde van deze grote en oude boerderij met enige zekerheid worden weergegeven.
De lijst met van Johannes Homrighausenn op 5 oktober 1610 gestolen goederen:
- 2 wolbroeken uit woldoek
- 2 kruit flessen, riem en bandolier Deze goederen werden weer teruggevonden, zodat Johannes weinig schade ondervond.
Het toont wel aan dat Johannes Homrighausen evenals bijna alle Wunderhausers een weerbare man was. Johannes Homrighausen kwam vermoedelijk uit Wemlighausen en huwde rond 1610 Leysa (Elisabeth) Hüster en werd zo de huisman in Seimes. In de 17e eeuw kwam de naam Homrighausen al voor in Berleburg. Midden 17e eeuw was Gottschalk Homrighausen burgermeester in Berleburg. Zijn zoon Johannes was in Mainz als Johannes Berleburger bekend en werkte daar in bisschoppelijke dienst. Daarna verdween de naam Homrighausen in Berleburg maar dook weer op in Wemlighausen, waar hij tussen 1560 en 1630 voor meerdere families aantoonbaar is. De namen van Johannes Homrighausens schoonmoeder en zijn echtgenote Leysa kunnen we uit een getuigenverslag van een heksenproces herleiden. “Judica contra Leysen Johanness Homrighausens Haussfraw”. In dit verslag worden door meerdere personen Leysa Homrighausen en haar moeder, beschuldigd van hekserij. Dit om de meest vreemde redenen. Tot een veroordeling is het schijnbaar niet gekomen. Het heksenproces moet ergens tussen 1632 en 1640 plaats hebben gevonden. Wunderthausen was dus geen uitzondering in de heksenvervolging. Zoals in Feudingen , Berghausen en Alertshausen zijn er ook in Diedenshausen en Weidenhausen aanklachten tegen vermeende heksen geweest. Zo ontstond er omvangrijk archief materiaal m.b.t. hekserij en heksenprocessen. De Heksenwaanzin had ook geheel Wittgenstein in zijn greep. In onze huidige tijd lijken deze heksenvervolgingen waanzinnig en leiden ze tot veel onbegrip. De mensen waren toentertijd nog zeer gevoelig voor mythen en bijgeloof. Wilde men in die tijd ongeliefde personen opruimen dan beschuldigde men ze van hekserij. Was men niet blij met de welstand van een boerderij of wilde men zelfs de bezittingen overnemen dan werden de vrouwen uit deze familie beschuldigd van hekserij en een offer van deze heksenwaanzin. Dat dit ook heeft gegolden voor het huis Seimes is niet bekend. Wel is bekend dat het niet tot een proces is gekomen en dat het voor het huis Seimes geen veranderingen teweeg bracht.
Rond 1615 krijgen Johannes en Leysa Homrighausen een zoon, Hans.
Hans Homrighausen huwt rond 1645 met N.N. uit ?? en zij krijgen 3 kinderen:
1. Johann Georg *rond 1645
2. Anna Gertraud *rond 1650
3. Johannes *in 1652 (jaartal bekend door een getuigenis)
Johann Georg huwt rond 1670 met Anna Elisabeth Strackbein, zij krijgen 8 kinderen
1. Johannes * rond 1675 + 09-03-1745
2. Anna Catharina * voor 1677 +
3. Johann Jacob (Georg?) * 10-08-1678 + voor 07-01-1730
4. Johann Jacob * 25-04-1682 + voor 07-11-1734
5. Anna Gertraud * rond 1683 + voor 1740
6. Anna Catharina * 10-07-1685 + 13-02-1750
7. Anna Margretha * 07-04-1688 +
8. Elias Werner * 15-07-1691 +13-02-1753
Johannes (der alte Weisskopf) huwt op 17-01-1701 Anna Liese Strackbein, zij krijgen 5 kinderen (de geboortedatum is berekend uit de leeftijdsopgave bij de sterfdatum in het kerkboek)
1. Johann Georg * 21-07-1701 + 01-05-1775
2. Johann Jacob * 21-11-1703 + 10-01-1772
3. Johannes * 27-09-1706 + 16-02-1783
4. Johann Werner * 21-02-1709 + 04-10-1788 in Girkhausen
5. Anna Elisabeth * 27-08-1714 +
Vanaf 1722 wordt voor het eerst een huisnaam voor de boerderij vermeld. Weisskopfs. Het betekende zeker een opvallend kenmerk van de bezitter van het huis, zijn bijzonder lichte haarkleur. Bij de vermelding in het sterfteregister vermeldde de pastoor “gestorben und begraben der alte Weisskopf”.
In 1770 wordt bij de doop van Georg Gabriel, in het doopregister het huis weer als Seimes huis vermeld.
Verdere gegevens m.b.t. onze tak van de genealogie van de Familie Homrighausen is terug te vinden in de gepubliceerde stamboom. Deze is te bereiken via “Genealogie”
Han Homrighausen Enschede 2020
Bronnen
Wunderthausen mehr als 700 Jahre bewegter Geschichte Uitgegeven door: Brauchtumsverein Wunderthausen e.V.
Wunderthausen – Diedenshausen Uitgever Fr. Krämer i.o.v. Vereins zur flege der Dorfgemeinschaft Wunderthausen e.V.